250626 Eerdere ingangsdatum WSNP en beslag

ECLI:NL:RBROT:2025:7434


Op 26 mei 2025 heeft de rechtbank Rotterdam een uitspraak gedaan over een verzoek tot toelating tot de Wettelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).

Bij die uitspraak, die in lijn is met hetgeen binnen de rechtspraak inmiddels gemeengoed is geworden, wordt bepaald dat de ingangsdatum van de WSNP vroeger kan liggen dan het moment waarop uitspraak is gedaan over het verzoek en dat een aanbod van € 0,- aan schuldeisers het maximaal haalbare is.

Echter de vraag is of een vroegere ingangsdatum in deze zaak wel rechtvaardig is en of een € 0,- aanbod voor de andere schuldeisers inderdaad het maximaal haalbare is.

De overwegingen van de rechtbank, verwoord in het vonnis waren het volgende:

Een schuldenaar kan worden toegelaten tot de WSNP als hij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en hij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat de schuldenaar aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.

Indien de schuldenaar voldoet aan alle eisen wordt deze toegelaten tot de WSNP.

De verplichtingen waaraan de schuldenaar tijdens de WSNP moet voldoen zijn:

de informatieverplichting,


de inspanningsverplichting,


de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan,


de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en de afdrachtverplichting.

Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.

Als de schuldenaar zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op de schuldenaar kunnen verhalen.

Het WSNP-traject duurt in principe 18 maanden. De Faillissementswet bepaalt dat de termijn van de WSNP in beginsel ingaat op de dag van dit vonnis, tenzij er aanleiding is de termijn eerder te laten ingaan.

Een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald als vanaf die eerdere datum de verplichtingen die volgen uit het voorafgaande schuldhulpverleningstraject zijn nagekomen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject maximaal, op basis van de normen die gelden voor berekening van het vrij te laten bedrag (het vtlb), moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven.

Om voor een eerdere ingangsdatum in aanmerking te komen, moet maandelijks sprake zijn van aflossingen die tenminste gelijk zijn aan het genoemde verschil tussen de netto inkomsten en het vtlb. Daarnaast moet er bij arbeidsgeschiktheid fulltime gewerkt worden of moet er aantoonbaar worden gesolliciteerd naar een fulltime baan.


Het standpunt van de rechtbank inzake de ingangsdatum en € 0,- aanbod

In deze zaak stelt de rechtbank vast dat gedurende het voorafgaande schuldhulpverleningstraject sprake is van beslag. Dit beslag ligt er sinds maart 2020. Daardoor is gedurende het minnelijke traject een deel van de inkomsten alleen betaald aan deze schuldeiser.


De rechtbank stelt daarnaast vast dat de schuldenaar gedurende het voorafgaande schuldhulpverleningstraject op basis van zijn inkomen geen afloscapaciteit heeft en dat om die reden terecht aan de schuldeisers een zogenoemd nul aanbod is gedaan. De vaststelling in het nul aanbod dat de schuldenaar geen afloscapaciteit heeft, moet op één lijn worden gesteld met een eerste aflossing (als bedoeld in artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet).

De rechtbank komt dus tot de conclusie dat een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald. De rechtbank stelt de ingangsdatum vast op 6 december 2024 zijnde de datum waarop het (nul)aanbod is gedaan.

Bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan het 1/14e deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:

- zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,

- voor zover de boedel toereikend is.

En hier kan je bij de afwegingen van de rechtbank wel enkele vraagtekens zetten en twijfelen aan de redelijkheid en billijkheid van het genomen besluit.

Hiervoor kijken we eerst naar wat er zou zijn gebeurd indien de ingangsdatum had gelegen op het moment van uitspraak.

Met het toelaten tot de WSNP worden alle gelegde beslagen opgeheven.

Dat wil dus zeggen dat vanaf dat moment de volledige afloscapaciteit ten goede komt aan de boedel en daaropvolgend, na aftrek van de kosten van de bewindvoerder, aan alle schuldeisers naar rato van de vordering.

Nu heeft één schuldeiser al voor 6 maanden (06-12-2024 - 25-05-2025) de volledige afloscapaciteit uit een WSNP traject ontvangen.

De overige schuldeisers ontvangen “slechts” een deel van hun vordering uit de boedelbijdrage over de resterende periode van 12 maanden. Bovendien moeten uit de boedelbijdrage over deze laatste periode ook de kosten van de WSNP bewindvoering worden betaald.

Daarnaast is het niet zo dat er geen afloscapaciteit is om aan de overige schuldeisers aan te bieden. Er is weliswaar één schuldeiser die de volledige afloscapaciteit ontvangt door beslag maar als het beslag wordt opgeheven, bijvoorbeeld bij een MSNP aanbod, alsof er geen sprake is van beslag aan alle schuldeisers. De voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van het MSNP aanbod zijn dan wel dat gelegde beslagen moeten zijn opgeheven. Al met al is dit vonnis zeer nadelig voor de overige schuldeisers.

Bovendien, en daar wordt in dit vonnis helemaal niet over gesproken, kan je vragen stellen of het MSNP traject dat is aangeboden wel het maximaal haalbare is en of terecht een verklaring ex. art. 285 fw. is afgegeven. Immers een aanbod op basis van een € 0,- aanbod is niet het maximaal haalbare. Er zou ervoor kunnen worden gekozen om het MSNP aanbod, op basis van opgeheven beslagen, als dwangakkoord te laten opleggen waarbij de ”dwang” is het opheffen van beslag. Indien de rechtbank dan het dwangakkoord afwijst is gelijk de toelating WSNP aan de orde en worden de beslagen opgeheven. De volledige afloscapaciteit komt dan ten goede aan de boedel en op basis van een evenredige verdeling aan de schuldeisers.

Gelet op de uitspraak en de hierboven gemaakte bemerkingen kan je aan de orde stellen of een vervroegde ingangsdatum van een WSNP voor een uitspraak van de rechtbank tot toelating, in geval van gelegde beslagen, wel te rechtvaardigen is.

Reacties

Populaire posts van deze blog

210407 WHOA in conflict met de WCK?

240917 Consultatie over verandering in bodem(voor)recht