230531 Toegelaten tot WSNP met verwijtbare vorderingen soms mogelijk
Bronnen:
Rechtelijke
uitspraken
RBROT insolventienummer C/10/23/156 R
Inleiding:
Om te
worden toegelaten tot de Wettelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP)
moet er aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Een van deze voorwaarden is
dat de vorderingen die in de regeling worden meegenomen te goeder trouw zijn
ontstaan.
Vraag:
Hoe is,
in de bovengenoemde zaak, de rechtbank tot de uitspraak gekomen om, ondanks dat
er een vordering aanwezig is die niet te goeder trouw is ontstaan, de schuldenaar
toe te laten tot de WSNP?
Wat
gebeurde er?
In deze
zaak weigert de schuldeiser, een energiebedrijf, om in te stemmen met de
aangeboden Minnelijke Schuldenregeling Natuurlijke Personen (MSNP) omdat haar
vordering niet te goeder trouw is ontstaan.
De
vordering van het energiebedrijf is ontstaan doordat de schuldenaar in zijn
woning een hennepplantage heeft gehad en daarbij illegaal, buiten de
elektrameter om, stroom heeft afgetapt.
De
rechtbank wordt verzocht de aangeboden MSNP-regeling als dwangakkoord (art 287
a fw) aan de weigerachtige schuldeiser op te leggen.
Artikel 287a fw
1) De schuldenaar kan in het verzoekschrift, bedoeld
in artikel 284, eerste lid, de rechtbank verzoeken één of meer
schuldeisers die weigert of weigeren mee te werken aan een vóór indiening van
het verzoekschrift aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze
schuldregeling.
2) De rechtbank wijst het verzoek toe indien de schuldeiser
in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft
kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat
hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van
de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden
geschaad.
Ten eerste is
voor de rechtbank de vraag aan de orde of het energiebedrijf een belang heeft
de aangeboden regeling af te wijzen.
De rechtbank
stelt dat in de basis elke schuldeiser het recht heeft om haar vordering,
vermeerderd met rente, volledig betaald te krijgen. Omdat het MSNP-aanbod voorziet
in het betalen van 3,12 % van de vorderingen, tegen finale kwijting, is het
gerechtvaardigd dat het energiebedrijf het aanbod afwijst.
Hieruit
volgt dat de rechtbank stelt: Alleen het feit dat je, als schuldeiser, niet
volledig wordt betaald is een grond om het aanbod af te wijzen.
Hier
weegt de rechtbank het belang van de schuldeiser en of zijn weigering erg
nadelig is voor de andere schuldeisers.
Toelichting:
Met
het belang wordt bedoeld wat het percentage is van de vorderingen die de
schuldeiser heeft op de totale schuldenlast. Bij het energiebedrijf komt de
rechtbank tot de conclusie dat de vordering van € 2.511,47, 6,7 % is van de totale
schuldenlast van € 37.757,70.
De
rechtbank noemt een belang van 6,7% in de totale schuldenlast een dusdanig
belang dat deze zo zwaar weegt ten opzichte van het belang van de overige
schuldeisers dat een weigering niet kan worden afgewezen.
Door
een aanzienlijkbelang te hebben in de schuldenlast kan een afwijzing van het
MSNP-aanbod tot gevolg hebben dat er geen MSNP-regeling komt maar een WSNP. Een
WSNP heeft als nadeel dat er extra kosten zijn van de WSNP-bewindvoerder,
tussen de € 3.000,- en € 3.500, -, die ten laste komen van de boedel. De boedel
is het geld dat, tijdens de schuldsaneringsperiode wordt gereserveerd om aan de
schuldeisers te betalen.
Als
van het gereserveerde geld, een deel naar de WSNP-bewindvoerder gaat voor de
werkzaamheden die worden gedaan, blijft er minder over om aan het einde van het
traject te verdelen onder de schuldeisers. Een WSNP is dus voor de
schuldeisers, financieel gezien, nadeliger. Echter worden als voordelen bij een
WSNP genoemd de verplichte uitvoeren van de regeling door een
WSNP-Bewindvoerder die, qua functie en bevoegdheden te vergelijken is met een
curator in een faillissement. Veel schuldeisers die regelmatig met een
MSNP/WSNP worden geconfronteerd zien meer in een WSNP dan MSNP ondanks het
risico dat de uiteindelijke opbrengst lager kan zijn.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat
onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker
in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd
op de huidige PW-uitkering. De mogelijkheid bestaat dat er tijdens de
wettelijke schuldsaneringsregeling een hogere afloscapaciteit zal ontstaan,
doordat verzoeker gaat werken. De rechtbank kan dus niet zonder meer
vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker blijvend is.
Afweging
door rechtbank met betrekking tot de verwijtbaarheid van de schuld van het
energiebedrijf.
Tot slot is de rechtbank van mening dat de vordering van de energiemaatschappij een schuld
betreft die niet te goeder trouw is ontstaan.
Op grond van het voorgaande is de
rechtbank van oordeel dat de belangen van de energiemaatschappij als weigerende
schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers.
Het verzoek om de energiemaatschappij te
bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt
daarom afgewezen.
7) Indien de rechtbank het verzoek afwijst,
beslist zij op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling,
indien de schuldenaar het verzoek daartoe handhaaft.
Waarom
wijst de rechtbank het verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP toe ondanks
dat er een verwijtbare vordering is?
Een
verwijtbare vordering is in beginsel een reden om niet te worden toegelaten tot
de WSNP. Dit is onder andere geregeld in Art. 288 fw lid 1 onder b en lid 2
onder c. Echter onder hetzelfde wetsartikel is in lid 3 bepaald dat de rechter,
als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, daarvan kan afwijken
1)
1) Het
verzoek, bedoeld in artikel 284, eerste lid, wordt slechts toegewezen
indien voldoende aannemelijk is:
a) dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het
betalen van zijn schulden;
b)
dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of
onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop
het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest; en
c) dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling
voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen
zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
2)
Het
verzoek wordt evenwel afgewezen:
b) indien de poging tot een buitengerechtelijke
schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld
in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet;
c) indien de schuldenaar schulden heeft welke
voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel
358, vierde lid, ter zake van een of meer misdrijven, welke veroordeling
onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar vóór de dag van het verzoekschrift,
tenzij de rechter aanleiding ziet een langere termijn in acht te nemen; of
d)
indien minder
dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend,
ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is
geweest, tenzij deze toepassing is beëindigd op grond van artikel 350,
derde lid, onder a of b of op grond van artikel 350, derde lid, onder
d, om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen.
3)
Het
verzoek kan in afwijking van het eerste lid, onder b, en het tweede lid, onder
c, worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de
omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten
van zijn schulden, onder controle heeft gekregen
Hier
heeft de rechtbank, over de vordering van het energiebedrijf, de volgende
afweging gemaakt:
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts
toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het
ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijfjaar voorafgaand aan de
dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat hij de uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen
en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te
voldoen.
Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle
omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip
waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekster kan worden
verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van
verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties
zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In dit geval heeft de rechtbank in het bijzonder gekeken naar de schulden
bij het energiebedrijf. Uit de overgelegde
stukken blijkt dat deze vorderingen zijn ontstaan in verband met het houden van
een wiet-plantage en illegaal aftappen van elektra buiten de meter om, welke kosten
op verzoeker verhaald wordt. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder
trouw ontstaan, althans onbetaald gelaten en staan in beginsel aan toelating in
de weg.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288,
derde lid, van de Faillissementswet, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel
worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de
omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten
van de schulden, onder controle heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat van een
dergelijke situatie sprake is.
Verzoeker heeft zijn situatie inmiddels ingrijpend
veranderd. Zo staat verzoeker inmiddels onder budgetbeheer. De Schuldhulpverlener
heeft ter zitting bevestigd dat budgetbeheer goed verloopt. Het budget is niet
ruim, maar de vaste lasten kunnen worden betaald. Verzoeker is bezig zijn leven
te beteren en het herhalingsgevaar is klein.
Verzoeker erkent zijn verantwoordelijkheid
voor het ontstaan van de schulden en laat zien dat zijn situatie voldoende is
gestabiliseerd. Verzoeker toont een saneringsgezinde houding. Door het
vorenstaande is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat verzoeker de
verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling naar behoren zal
nakomen.
De beslissing
De rechtbank:
Spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van
De rol van
de schuldhulpverlening aan de ondernemer.
De
reden van de afwijzing van het verzoek tot het opleggen van het dwangakkoord is
niet zozeer gebeurt vanwege het aanwezig zijn van een verwijtbare vordering
maar vanwege het minimale bedrag dat in het kader van de MSNP is aangeboden.
Het voorstel om met een saneringskrediet van € 1.200,- 3,12 % van de concurrente
vorderingen te voldoen is vergelijkbaar met het reserveren van € 34,- per maand
gedurende 36 maanden. Met zo’n minimaal bedrag, vanuit een uitkeringssituatie
berekend, is het te begrijpen dat de rechtbank, ondanks de hogere boedelkosten,
meer ziet in een schuldsaneringstraject.
Bij
zowel een MSNP als WSNP is vooraf niet te zeggen wat het uiteindelijke bedrag zal
zijn wat aan de schuldeisers kan worden uitbetaald. Daarin verschilt de MSNP
niet met de WSNP. Alleen komen bij de WSNP de kosten van de bewindvoerder ten laste
van de boedel. Dit gaat ten koste van de afloscapaciteit.
Uit dit
vonnis blijkt dat dat het aanwezig zijn van verwijtbare vorderingen niet per
definitie tot een afwijzing van een WSNP-verzoek zal leiden. Indien de oorzaak
van het ontstaan van de vordering is weggenomen en de schuldenaar is
gemotiveerd om aan een oplossing van de schuldenproblematiek te werken, kan de
rechter besluiten tot toelating WSNP.
Tijdens
het intakegesprek kan dus, als blijkt dat er verwijtbare vorderingen zijn, niet
direct worden geconcludeerd dat een WSNP niet mogelijk is. De Schuldhulpverlener
zal moeten kijken naar de termijn die er mee gemoeid is om de situatie zodanig
te krijgen dat de rechtbank kan worden overtuigd dat een WSNP-traject met goed
resultaat kan worden doorlopen omdat de oorzaak van het ontstaan de van de verwijtbare
vordering(en) is weggenomen.
Denk
hierbij aan het verkopen van een auto als er boetes zijn voor onverzekerd
rijden of een naheffing van de Belastingdienst vanwege niet betaalde
motorrijtuigenbelasting of, zoals in deze casus, er voor een stabiele inkomenssituatie
met budgetbeheer is gezorgd.
Uitgangssituatie
zal zijn dat de oorzaak van het ontstaan van verwijtbare schulden binnen de
norm termijn, tussen intake en het tot stand brengen van een MSNP-regeling, van
120 dagen, moet zijn weggenomen. Dit is niet alleen van belang voor het slagen
van de MSNP-regeling maar ook voor het aanvragen van een dwangakkoord of WSNP.
In
geval van verslaving of andere oorzaken die een langere tijd vergen dan 120
dagen zal het aanbieden van een definitieve schuldenregeling niet mogelijk
zijn. Een tijdelijke regeling, om schulden niet te laten oplopen, tot aan het moment
dat een definitieve regeling kan worden aangeboden is dan ook het meest voor de
hand liggend.
Meer
informatie over schuldhulpverlening aan (ex) ondernemers en aanvragen van een
vrijblijvend adviesgesprek kunt u contact opnemen via
T. +31
(0)6 17474243
shvo@shvo-whoa.nl
Reacties
Een reactie posten